Oeuvre en prijzen

De Nederlandse componist van Hongaarse afkomst Géza Frid (1904 – 1989) behoort tot de sleutelfiguren van ons nationale, naoorlogse muziekleven. Het uiterst gevarieerde en omvangrijke oeuvre van Géza Frid – ruim 100 geregistreerde composities – laat zich niet gemakkelijk onder één noemer vangen. Karakteristiek voor zijn schrijfwijze is in elk geval zijn markante gevoel voor ritme en een melodische fantasie die is geworteld in de muziekfolklore van zijn geboorteland. Zijn werken, vaak in opdracht geschreven, zijn geïnspireerd door Bartók, Debussy en Ravel.

Dick en Christiaan Bor thuis bij Frid, 1964
Dick en Christiaan Bor thuis bij Frid, 1964

Een reeks kamermuziekstukken is er van zijn hand verschenen in alle mogelijke bezettingen, waaronder vijf kwartetten, veel muziek voor viool, maar ook voor piano en cello. Voorts talrijke orkestwerken, opera- en balletmuziek, vocale werken, muziek voor uiteenlopende blaasinstrumenten etc.
Zijn eerste werken beleefden hun première in Budapest, maar de Suite voor orkest, opus 6, werd in 1930 ten doop gehouden door Pierre Monteux in Parijs [programma], waarna uitvoeringen volgden door het Concertgebouworkest en het Boston Symphony Orchestra in New York [affiche].

In 1969 schreef Frid voor Emmy Verhey en de broers Christiaan en Dick Bor zijn Concert voor drie violen en orkest, opus 78 [citaten uit recensies]. “Een unicum in de `vioolconcertliteratuur”, aldus Wouter Paap in Mens & Melodie, april 1970. Een van zijn meest uitgevoerde composities is ongetwijfeld het Concert voor twee violen en orkest, opus 55  [citaten uit recensies], dat in 1952 zijn première beleefde door het onnavolgbare duo Herman Krebbers en Theo Olof met het Residentie orkest onder leiding van Willem van Otterloo.
 Béla Bartók prijs 1990 Twee keer kreeg hij de Muziekprijs van Amsterdam, in 1949 en 1954, resp. voor zijn Paradou, opus 28 [citaten uit recensies], voor groot orkest en Etudes Symfoniques, opus 47 [Haagse Post], eveneens voor groot orkest. Een tweede prijs ontving Frid in 1950 in de compositiewedstrijd van de Wereldomroep en de K.N.T.V. voor zijn Variaties op een Nederlands volkslied, opus 29, voor koor en orkest. Een tweede prijs was er ook in 1956 van het ministerie van O.K. en W. voor de Sonate voor viool en piano, opus 50. Frids Derde strijkkwartet, opus 30 en Vierde Strijkkwartet, opus 50a, verdienden bij het Concours International à Cordes in Luik in 1951 en 1956 resp. een derde en vierde prijs. Voor zijn hele oeuvre kreeg Géza Frid als “internationaal vermaard musicus van Hongaarse afkomst” in 1990, postuum, van de Hongaarse regering de prestigieuze Béla Bartók prijs [Alkmaarse Courant]

Zijn leermeesters: Bartók en Kodály

Wonderkind, Hongarije 1911
Géza Frid (met pruik) als 7-jarig wonderkind, Máramarossziget 1911

Géza Frid treedt als zevenjarig wonderkind voor het eerst als pianist in het openbaar op in zijn geboortestad Máramarossziget. Hij krijgt les van de directeur van de plaatselijke muziekschool. Alles speelt hij met groot gemak en uit het hoofd, “meestal zigeunerachtige Hongaarse liederen van twijfelachtige kwaliteit”, zoals Frid zich herinnert. In 1912 verhuizen zijn ouders naar Budapest om hun zoon daar te laten studeren aan de Ferenc Liszt Muziekacademie.

Zoltán Kodály bij Frid thuis, 1966
Kodály bij Frid thuis, Amsterdam 1966

Daar krijgt hij o.a. les van grootheden als Béla Bartók (piano) en Zoltán Kodály (compositie), met wie hij ook na zijn vertrek uit Hongarije vriendschappelijke en collegiale contacten onderhoudt. Zie ruim 100 geregistreerde composities en Frid over Kodály in “In tachtig jaar de wereld rond”. In 1924 doet hij als enige in de geschiedenis van de Hogeschool eindexamen in twee hoofdvakken tegelijk, piano en compositie. Wegens het antisemitisme, het opkomend fascisme en zijn eigen uitzichtloze, uiterst armoedige levensomstandigheden verlaat hij al spoedig zijn geboorteland. Het is de bevriende violist Zoltán Székely die Frid in 1927 uitnodigt voorgoed naar Nederland te komen. Székely, getrouwd met een Nederlandse, biedt zijn Hongaarse collega een eigen kamer aan in zijn huis in Nijmegen. En een contract als vaste begeleider. Zij maken een reeks succesvolle tournees door Europa. Diverse composities van Géza Frid worden in de jaren dertig op de grote internationale podia ten gehore gebracht: in Parijs, New York, Londen, Boedapest, Amsterdam. Hierdoor krijgt hij ook steeds vaker uitnodigingen zelf als pianist te komen optreden. In 1937, tien jaar na zijn komst naar Nederland, trouwt hij in zijn woonplaats Amsterdam met de zangeres en pianiste Ella van Hall [brochure deel 1] [brochure deel 2]; in 1939 krijgen zij een zoon, Arthur.

Oorlog en herstart

1956: Concert Géza Frid op de Indische Oceaan, aan boord van de Johan van OldenbarneveltEn dan gebeurt het onvermijdelijke: oorlogstijd in Amsterdam. Het verbod om op te treden, het reisverbod, invoering van de Jodenster. De Joodse musicus die in een poging tot naturalisatie zijn Hongaarse nationaliteit al vóór zijn huwelijk had opgegeven, kan met zijn jonge gezin als stateloos burger geen kant meer op. In het voorjaar van 1941 treedt Frid voor het laatst in het openbaar op, samen met de man die hem naar de vrije wereld haalde, Zoltán Székely. Toch organiseert hij al vanaf eind 1941 tot de bevrijding bijna vijftig clandestiene huisconcerten,
thuis en bij vrienden. Hij is actief in de ‘illegaliteit’, als vervalser van bonnen en persoonsbewijzen en neemt deel aan het kunstenaarsverzet. Als door een wonder ontliep hij de arrestatie en deportatie van de Joden uit Nederland. De naturalisatie van Géza Frid in 1948 –eindelijk!- betekent voor hem de symbolische herstart van een heerlijk hectisch kunstenaarsleven, waarop hij niet meer had durven hopen.

Als succesvol concertpianist, maar ook als vertolker van kamermuziek maakt hij talloze tournees over de gehele wereld. In 1948 vertrekt Frid als eerste Nederlandse kunstenaar naar Indonesië, waar hij gedurende twee maanden meer dan veertig concerten en pianorecitals geeft en tevens de zieke dirigent Yvon Baarspul vervangt bij het Radio Filharmonisch Orkest te Djakarta. In 1951 en 1956 treedt hij opnieuw op als solist in Indonesië. Frid concerteert voorts o.a. in Italië (1926, 1955, 1965), Siam en Egypte (1951), Israël (1962, 1965, 1967), Zuid- en Noord-Amerika (1965, 1967), Turkije (1965), Suriname en de Nederlandse Antillen (1970),1974: Géza Frid bij de wereldpremière van zijn Toccata in Washington de Verenigde Staten (1970, 1974) en in Hongarije (1971, 1974).
Hij begeleidt onder meer de vooroorlogse vocale grootheden Ilona Durigo en Elisabeth Schumann. Met de pianist Luctor Ponse vormt hij een duo. Van hun samenwerking getuigt nog de spetterende Sonate voor twee piano´s en percussie van Béla Bartók, met leden van het Londons Symphonie Orkest olv Antal Doráti uit 1960 (Mercury Living Presence, CD 434 362-2, 1995). Frid treedt op met vooraanstaande solisten als de zanger Guus Hoekman en de violisten Henryk Szering, Elise Cserfalvi, Jo Juda en Christiaan Bor [Bor over Frid in “Componistenportret Géza Frid”, Muziekgroep Nederland 2001] [Het Reizend Muziekgezelschap].

Uit Frids autobiografie, 1984
Uit Frids autobiografie, 1984

Tevens is hij vaste begeleider van de sopraan Erna Spoorenberg [Spoorenberg over Frid in “Daar lig je dan”, 1962]. Samen maken zij in 1963 als eerste Nederlandse musici na de tweede wereldoorlog een tournee door de Sovjet-Unie en in 1970 o.a. ook door de Verenigde Staten.

Veelzijdig kunstenaar

Geza-Frid-60-jaar

De pianist Frid ontpopt zich als een veelzijdig scheppend en uitvoerend kunstenaar; componist, pedagoog en auteur/recensent. Na de oorlog is hij enige jaren docent aan het Muzieklyceum te Rotterdam en van 1964 tot 1970 hoofdleraar kamermuziek aan het Utrechts Conservatorium. Hij vervult allerlei bestuursfuncties in de muziekwereld, o.a. ruim twintig jaar bij Buma.
In de jaren vijftig begint Frid ook artikelen te schrijven in Nederlandse muziektijdschriften [overzicht van zijn artikelen] over uiteenlopende onderwerpen en musici. Zo wijdt hij in de loop der jaren alleen al elf stukken aan Kodály en liefst vijfentwintig uitvoerige artikelen aan Bartók. In 1955 wordt het Bartók-Genootschap opgericht met Géza Frid als voorzitter. Van 1954 tot 1970 is hij muziekrecensent bij Het Vrije Volk. Twee boeken – beide helaas niet meer te verkrijgen – verschijnen er van zijn hand. In 1976 ‘Oog in oog met . . .’ (Uitg. Heuff, Nieuwkoop, met een voorwoord van Theo Olof) over zijn contact met zeven grote persoonlijkheden: Tolstoj, Thomas Mann, Bomans, Mussolini, Mengelberg, Bartók en Ravel. In 1984 komt zijn lijvige autobiografie uit (291 blz., Uitg. Strengholt, Naarden, met een voorwoord van Lex van Delden): ‘In tachtg jaar de wereld rond’. Voor zijn propagandistische werk krijgt Frid van de Hongaarse regering zowel de Bartókpenning [oorkonde] als de Kodálypenning [oorkonde].

Op zijn zeventigste verjaardag wordt hij tijdens een jubileumconcert in het Concertgebouw namens het Genootschap van Nederlandse componisten toegesproken door Nico Schuyt en geridderd door wethouder Brautigam. Uit naam van zijn Hongaarse muziekvrienden voeren Béla Bartók jr. en de jonge echtgenote van Kodály het woord.

1974-Jubileumconcert-GF-Concertgebouw

Géza Frid was een erudiet man met een onmiskenbare flair, een Nederlander die zijn afkomst niet verloochende, levensgenieter en zeer belezen literatuurliefhebber. Kunstenaar in hart en nieren, een romanticus ook die een uitzonderlijk vakmanschap koppelde aan een al even uitzonderlijk gevoel voor humor. Zijn muziek straalt dit uit!

De Géza Frid Stichting (1998) en de Frid-site (2003) proberen de herinnering aan zijn persoon levend te houden en zijn werk als componist te propageren.

Archiefmateriaal van Géza Frid is ondergebracht bij het Nederlands Muziek Instituut te Den Haag:

http://www.nederlandsmuziekinstituut.nl/

Scroll naar boven